Psalms 61

1Een psalm van David, voor den opperzangmeester, op de Neginoth. [061:2] O God! hoor mijn geschrei, merk op mijn gebed.
  neginòth Zie van het Hebr. woord dat hier staat in het getal van een, Psa 4:1 .
2[061:3] Van het einde des lands roep ik tot U als mijn hart overstelpt is; leid mij op een rotssteen, die mij te hoog zou zijn. 3[061:4] Want Gij zijt mij een Toevlucht geweest, een sterke Toren voor den vijand.
 einde Of, uiterste, waarheen hij voor Absalom heeft moeten vluchten, 2Sa 17:24 , waarop sommigen dezen psalm passen.
,
 overstelpt Of, overdekt, te weten met angst, benauwdheid, zorg en bekommernis. Verg. Psa 77:4 , en Psa 102:1 , en Psa 107:5 , en Psa 142:4 , en Psa 143:4 , idem Lam 2:11-12 , Lam 2:19 .
,
 te hoog Dat is, in een verzekerde plaats, waar ik niet zou kunnen in of op komen dan door uwe kracht.
4[061:5] Ik zal in Uw hut verkeren in eeuwigheden; ik zal mijn toevlucht nemen in het verborgene Uwer vleugelen. Sela.
 sterke Hebr. toren der sterkte.
,
  voor den Hebr. van het aangezicht des vijands; dat is, om mij voor of tegen hem te verzekeren en te beschermen.
5[061:6] Want Gij, o God! hebt gehoord naar mijn geloften; Gij hebt mij gegeven de erfenis dergenen, die Uw Naam vrezen.
 hut Dat is, in uw heiligen tabernakel een lange tijd, en voorts in den hemel, dooe de tabernakel afgebeeld, in alle eeuwigheid. Zie onder vs.6.
,
 mijn toevlucht nemen Of, toevlucht hebben.
,
  verborgene Dat de Schrift elders verklaart door de schaduw der vleugelen. Zie Rth 2:12 , en boven Psa 57:2 .
,
 Sela Zie Psa 3:3 .
6[061:7] Gij zult dagen tot des konings dagen toedoen; zijn jaren zullen zijn als van geslacht tot geslacht;
 geloften; Dat is, mijne gebeden, die ik U met beloften van dankbaarheid heb voorgedragen, gelijk de heiligen plegen te doen. Zie Gen 28:20 ; Jdg 11:30-31 ; Psa 116:18 , en Psa 132:2 , en onder vs.9.
,
 erfenis Hij ziet naar het land Kanaän, waarover hem God, met beloften zijner beschutting, tot koning had gesteld, vertrouwende dat Hij hem dienvolgens daaruit niet zou verstoten, gelijk ook niet van het erfdeel des hemelsen Kanaäns, waarvan het aardse een voorbeeld en pand was. Zie Heb 11:8 , Heb 11:10 , Heb 11:13-16 .
7[061:8] Hij zal eeuwiglijk voor Gods aangezicht zitten; bereid goedertierenheid en waarheid, dat zij hem behoeden.
 zult Of, doe toe; biddenderwijze, en alzo in het volgende.
,
 tot des Of, boven, op.
,
  konings Verstaande zichzelven [niettegenstaande de vijanden voorhadden hem het leven te benemen] en bijzonder den Heere Christus zijnen Zonen naar het vlees, wiens voorbeeld hij was. Verg. 2Sa 7:13 , 2Sa 7:16 ; Psa 72 en Psa 89:21 , Psa 89:30 , Psa 89:37-38 .
,
 geslacht Hebr. geslacht en geslacht; dat is, in alle geslachten.
8[061:9] Zo zal ik Uw Naam psalmzingen in eeuwigheid; opdat ik mijn geloften betale, dag bij dag.
 zitten; Regerende op zijnen troon. Zie Psa 29:10 ; Luk 1:32-33 ; Act 2:30 .
,
 bereid Of, beschik, bestel; gelijk zijn toegeleid en voorbereid deel. In het Hebr. wordt hetzelfde woord man gebruikt, als voor het hemelse man, waarmede God Israëlspijzigde in de woestijn, gelijk met een voorbereide spijs.
Copyright information for DutSVVA